zondag 16 juni 2013

Openings woorden van en door Dorien Tamis


Bij deze de mooie woorden van Dorien Tamis over mij!!!! (of ja eigenlijk over mijn werk) die ze sprak tijdens de opening van mijn solo expositie bij Wegert & Sadocco te Winkel N-H. Nog te zien tot zondag 7 juli 2013.
*
Toen Judith vroeg of ik een inleiding wilde verzorgen, was ik verrast maar ook zeer vereerd. Onmiddellijk, in mijn verbeelding hield ik niet alleen een buitengewoon geestig verhaal, maar toonde daarbij ook een scherp inzicht in de hedendaagse kunst in het algemeen en die van Judith in het bijzonder.

Dat het me nog niet helemaal helder voor ogen stond hoe ik dat precies aan zou pakken, leek me tot ongeveer een week geleden nauwelijks een probleem. En toen sloeg de schrik me om het hart. Want serieus, ik ben wel kunsthistoricus, maar ik ben van de oude kunst. Met mijn specialisme zal ik u niet vervelen, dat beweegt zich op de vierkante centimeter. (Nou vooruit: Ik ben de enige Albert Cornelis-specialist ter wereld. Albert Cornelis is een vroeg zestiende-eeuwse Brugse schilder die volledig in de vergetelheid is geraakt. En dat is volkomen terecht, overigens). Kort samengevat: ik doe in dooie kunstenaars. Dat is voor beide partijen heel rustgevend. In de loop der jaren heb ik vele goede gesprekken over kunst gevoerd met Rembrandt en kornuiten, en het zal u niet verbazen dat we het steevast roerend eens zijn. Ik kan gerust zeggen dat we goede vrienden zijn geworden.
Nu is Judith ook een vriendin, dus dat leek me een mooi vertrekpunt om mijn begrip van hedendaagse kunst eens verder te ontwikkelen. Maar spreken wij – Judith en ik – wel eens over kunst? Met een grote K? Nou hebben we een heel scala aan hoofdletter-K-onderwerpen; van Kind, Kat en Knutselmoeder tot Kerel. Maar juist die grote K? Eigenlijk niet. Op dat gebied weet ik zoveel meer van mijn dode vrienden.
Gelukkig voor mij heeft levende Judith wel het één en ander met de zeventiende eeuwse kunstenaars gemeen. In mijn ogen dan. Het eerste wat mij opviel in Judiths werk is datgene waar de Hollandse zeventiende eeuw altijd weer om geprezen wordt: de betoverende lichteffecten. Het geconcentreerde licht van Rembrandt, het zachte licht van Vermeer, de wolkenluchten van de Haarlemse landschapsschilders en de reflecties in metalen kannen en glaswerk van de Leidse fijnschilders. Gefocust licht, wisselend invallend licht, weerkaatsend licht, veranderend licht, en vervormingen door licht. Voor mij was dat het onderwerp van de installatie van glazen flessen en potten – overigens voor een groot deel afkomstig uit onze garage waarvan het dan wel weer fijn is dat hij zelden wordt opgeruimd – bij de opening van Markt 18 vorig jaar. De draaiende diaprojectoren en filmbeelden die Judith ook vertoonde veranderden de reflecties, de schaduwen, de kleuren van het glas voortdurend en zo ook de indruk van de ruimte waarin de opstelling zich bevond. Maar het is maar wie er kijkt: want in plaats van oude meesters zag de burgemeester van Schagen in de kaleidoscopische installatie een trouwring. Ook heel symbolisch, en iets wat vast wijst op een meeslepend huwelijksleven. Dat de glazen in deze tentoonstelling getransformeerd zijn tot een draak zou mij, wanneer ik in zijn schoenen stond, dan wel weer verontrusten.
Maar die fascinatie voor licht beperkt zich niet tot speciaal geïnstalleerde ‘installaties’. Ook in het alledaagse – al die kleine dingen waar je iedere dag weer gedachtenloos aan voorbijloopt – heeft Judith oog voor bijzondere lichteffecten.Onder de vele foto’s die Judith dagelijks maakt, en post op haar weblog en facebook is die met de uil één van mijn favorieten. Het is een opname van een kleine, en speelse optische illusie. Door een speling van het invallend licht lijkt een schuw uiltje zich voor de dag en de kijker verborgen te houden in een groene glazen schaal op het raampost.
Glas is een glad, hard materiaal. Het is een keuze die ik bij Judith afgezet zie tegen een voorkeur voor zachte, knusse en warme texturen. Letterlijk: stof, vilt en wol. Breisels, borduurwerk van opgeruimde oma’s afkomstig uit de kringloopwinkel; Judiths gekleurde draadjes en lapjes moeten het liefst ouderwets en ambachtelijk verwerkt zijn. Ambachtelijk? Wanneer je dat woord gebruikt in verband met mijn zeventiende-eeuwse kameraden associeer je dat meteen met ‘net echt’. Geen zichzelf respecterende kunsthystericus die zich verwaardigt om dat te zeggen, of het nu om oude of hedendaagse kunst gaat. Stom? Ik vind het nog niet zo stom, want het geeft de bewondering weer voor hoe mooi iets gemaakt kan zijn. In Judiths werk vind je veel terug van die voorliefde voor vaardig gemaakte voorwerpen: of het nu borduursels, inlegwerk of vier toevallig in een doosje verzeilde koperen tandradertjes zijn. Perfect op zichzelf, worden ze door Judith gebruikt om een heel eigen draai aan te geven.
Met die eigen draai kunnen de beelden die Judith maakt vergelijkbare emoties oproepen als een duidelijk herkenbaar schilderij van een huiselijke of religieus tafereel van eeuwen geleden. Een voorbeeld? De disneyficatie van onze samenleving dicteert dat alle sprookjes zouteloze verhalen worden, met suikerzoete truttebollen van prinsessen die in hun vlekkeloze, smakeloze perfectie bij mij persoonlijk vooral de behoefte opwekken om ze in een donker steegje eens flink de stuipen op het lijf te jagen. Dat gevoel doet Judiths installatie Sneeuwwitje, die hier overigens niet staat, eer aan. Die installatie hoort eerder bij de vorm die sprookjes van oudsher hadden: duistere verhalen, wreed en vaak met een gruwelijk en bloederig einde. Heel bevredigend voor iemand die net zijn belastingaangifte heeft ingevuld. Als een martelaar – ik denk meteen aan de heilige Sebastiaan doorzeefd met pijlen op 16de eeuwse Italiaanse schilderijen – hangt haar zielloos lege witsatijnen jurk aan draden gestoken aan het plafond. Als een aan een speld opgeprikte vlinder. En omringd door akelige beulen van kooikabouters. Ongetwijfeld zijn zij de sprookjesvariant van kooivechters. Minstens zo eng als de helse martelingen die vroegschristelijke heiligen ondergaan op schilderijen van voor de reformatie (mocht het je eventjes niet te binnen willen schieten: dat was in 1517). Doodeng. Maar het kan natuurlijk best dat de burgemeester van Schagen, u herinnert zich nog wel die met het mooie huwelijk, in die witte klokjurk de hemelse zweefvlucht van de ware liefde terugziet.
Voor u zich nu in alle ernst gaat afvragen waar dit verhaal in vredesnaam naar toe moet; ik ben nu voor de tweede keer op het punt aangeland waar ik wilde zijn. Natuurlijk zijn de gevoelens, de associaties die door een kunstwerk worden opgewekt niet alleen de inbreng van de kunstenaar; maar die moet daarvoor wel de ruimte weten te maken. Dat is één van de weinige hoofdletter K onderwerpen waar Judith en ik wel expliciet over van gedachten gewisseld hebben; de kracht van de suggestie, de verbeelding en het toeval. Het is een maar moeizaam verworven vaardigheid, of beter nog: kunst om niet alles te willen uitleggen, vast te leggen, maar onscherptes te laten waar een ander zichzelf in kwijt kan. En de meesten van ons waarderen het alleen maar meer wanneer er ergens nog een onafgewerkt randje aan zit, van die kleine schoonheidsfoutjes. Dat is ruimte, opengelaten voor eigen interpretatie. Wat u met die ruimte in Judiths werk wilt doen, is aan u. Vanaf welk punt u ook vertrekken wilt, en wie er ook meeloopt, dode vrienden of iemand uit het gezelschap hier. Mag ik u uitnodigen om zelf te gaan bekijken, voelen, bedenken wat Judith gemaakt heeft?